dinsdag 4 januari 2022

Dag een

Mijn naam heet Egbert.
Zo zegt mijn jongste zoontje dat altijd.
Alsof hij zelf geen naam heeft. "Mijn naam heet Gerrit," zegt hij dan.
Maar ik noem hem altijd Maus. Ik had een oudoom die zo heette, of die zo genoemd werd.
Mijn moeder vertelde mij later dat hij eigenlijk Maurits heette, maar iedereen noemde hem Maus. Omke Maus. Mijn Pake stierf met zijn hoofd in zijn schoot....
Ik heb Maus naar hem vernoemd. Dat wil zeggen, eigenlijk helemaal niet. Want hij heet geen Maus, en hij heet niet eens Maurits.  Hij heet Gerrit Maarten. (Of zo heet zijn naam.) Maar dat is een ander verhaal, in een andere tijd, in een andere wereld.

Ik weet nog dat ik vroeger woorden zocht voor alles. En dat ik nooit wist, achteraf, of ik de woorden vond, of dat het andersom was, dat de woorden mij hadden gevonden. Ik meende dat de woorden belangrijk waren. De correcte volgorde. Dat de woorden noodzakelijk waren om de zee van dingen, gebeurtenissen en verlangens op enige manier te ordenen. Ik zocht niet alleen de woorden, ik bouwde niet alleen zinnen en bereidde verhalen, als een soort letter-vermicelli-soep omdat ik wilde schrijven en vertellen. Maar ik zocht. Het was een zoektocht.
Ik zocht naar de oude dingen daaronder. De dingen die in de taal achter waren gebleven. De gedachten die achter die woorden waren blijven haken. Nog voor die woorden betekenden wat ze nu betekenen. Toen die woorden nog nieuw waren, toen die woorden nog poezie waren. Toen je ze nog moest uitleggen. Met geluiden, en kleuren, en gelijkenissen. Ik zocht eigenlijk de afdrukken van die oude woorden, de fossielen van woorden, de sporen die leidden naar waar ze vandaan kwamen, de reden van hun bestaan. 
Ik zag deze taal als één grote archeologische opgraving.
De herinneringen van de vader van de vader van de vader van de vader van de vader van de vader van de vader van de vader van mijn vader...

Ik dwaal nu al af....
Ik heb dat soms, dat ik maar begin te raaskallen. Dat komt omdat ik niet weet wie ik ben, waarom u überhaupt naar mij zou moeten luisteren. Of eigenlijk - dat raaskallen bedoel ik - omdat ik niet weet wat ik moet vertellen. Waarom ik ook maar iets zou moeten vertellen in plaats van te zwijgen.
Alle zinnen zijn zo willekeurig.

Waarom bijvoorbeeld wel dit woord en niet dat woord.  Je kunt dezelfde gebeurtenissen op zoveel verschillende manieren beschrijven, dat je niet weet of het dan nog wel dezelfde gebeurtenis is. Of het misschien verschillende gebeurtenissen zijn die naast elkaar hebben plaatsgevonden. Of, wat ook kan, dat de gebeurtenissen door ze te beschrijven veranderen. Dan er een soort Fouriertransformaties op de gebeurtenissen worden uitgevoerd door de taal. Dat de taal naar achteren grijpt en het verleden vervormd.

Ik probeer vaak uit of ik kan denken  zonder woorden.
Of ik plannen kan maken zonder woorden, of ik iets kan willen, of dat ik weet wat ik wil wanneer ik er geen woorden aan geef. Dan probeer ik iets te verlangen, zoals een kat naar een muis verlangt. En dat te begrijpen. Dan probeer ik dat, dat verlangen van de kat naar een muis, zonder woorden te begrijpen.
Want deze woorden, de taal, dat waar ik steeds in verdwaal wanneer ik begin te schrijven, die woorden probeer ik eigenlijk te ontvluchten. Ze zijn onze gevangenis. De bril waardoor we zijn. Ons oog op de wereld.
Ze vertekent wat we zien en voelen net zo lang tot het min of meer in zo'n zin past, in een vertelling.
Alles wat daarbuiten valt dreigen we te vergeten, en niet te begrijpen.

Kalle beweerde dat de taal eigenlijk een virus van een andere planeet was, in onze hoofden geplaatst door een buitenaardse beschaving. Kalle is één van de redenen dat ik dit vaak probeer. Dat ik wil dat er iets anders is dan deze vermaledijde woorden....
(Ik houd van dit soort oude woorden: Vermaledijd! Omgord u!)

Ik dacht als kind vaak: Hoe weten ze nou dat het vandaag 'maandag' is. Waar kunnen ze dat aan zien? Of mijn naam bijvoorbeeld. waarom heb ik geen andere naam. Ik had net zo goed een andere naam kunnen hebben.